BR 23

BR 23 074 vlak voor station Koblenz in mei 1969 foto archief vader

De Br 23 is gebouwd vanaf 1950 t/m 1958 totaal 105 stuks door de volgende firma's Jung, Krupp ,Eslingen, Kraus Maffei Henschel, Hoogte grote aandrijf wiel 1.75 meter topsnelheid 110 km/h per uur. De BR 23 werdt o.a. ingezet op het traject Kleve- Nijmegen, in de jaren 60 Rheine -Emden jaren 60 t/m 1971 Rheine Coesfeld jaren 60 t/m 1971 Verder was de BR 23 ook aan te treffen op het traject Koblenz Saarbrücken zo wel in de jaren 60 t/m ongeveer eind 1973 Later werd Crailsheim een echte BR 23 hoog burg en kon je daar de BR 23 nog tot 1975 vol in actie zien

BR 23 Gelukkig zijn van deze lok's 9 bewaard waarvan 3 rijdend in Nederland twee bij de VSM namelijk de BR 23 071 en BR 23 076. De SSN heeft de BR 23 023 die rond augustus weer voor het eerste onder stoomstaat na kleine vijf jaar. Bij Onze Oosterburen is de BR 23 042 nog rijdend en eind september komt daar nog de BR 23 058 bij. Bewaard gebleven in Museum of als Denkmal de BR 23 105 dit is de laatste gebouwde BR 23 / BR 23-019 in Neumark en BR 23 029 in Aalen. De eerste vijftig uitgeleverde BR 23 waren uitgerust met schuifdeuren in het machinisten. De BR 23 zijn gebouwd tussen 1950 en 1959 door diverse Duitse firma's waaronder Krupp in Essen / Henschel in Kassel en de firma Jung Lokomotivfabrik GmbH, Jungenthal /Maschinenfabrik Esslingen gebouwd. De locomotieven kregen gelaste frames, ketels en tenders, in tegenstelling tot de geklonken frames en ketels van de oudere DB-machines. Er was een zelfdragende sleeptender van het type 2'2' T 31, ook in gelaste constructie. Ook kregen de 23-ers een centrale smeerpers en een zogenaamde Heizdampf-regler Bij het loopwerk bestond het voorste wielstel en de eerste koppelwielstel uit een 'Krauss-Helmholtz-Lenkgestell'. Bovendien werd het loopwerk zo uitgevoerd dat de aslast naar keuze op 17 of 19 ton ingesteld kan worden. De Locomotieven kregen twee Bosch-smeerpompen voor de centrale smering van de door stoom aangedreven onderdelen, maar ook de moeilijk toegankelijke smeerplekken van het loopwerk. Tot het locnummer 023 werden oppervlaktevoorwarmers van het type Knorr en glijlagers toegepast. De Locomotieven met de nummers 024 en 025 en vanaf nummer 053 werden met rollagers voor de wielstellen en het drijfwerk en mengvoorwarmers uitgerust. Slechts enkele locomotieven kregen Heinl-voorwarmers. De Heusinger-Steuerung werd zodanig uitgevoerd, dat er beter achteruit gereden kon worden. 16 locomotieven van deze serie voorzag men bovendien van een zogenaamde 'Wendezug-steuerung', waarbij de machines in trek-duw-combinaties konden rijden. n de aan alle zijden gesloten loc-cabine monteerde men een geveerde en van onderen te verwarmen voetplaat, om het Locomotiefpersoneel betere werkomstandigheden te bieden. Er was bovendien een kledingkast en een verwarmingsinrichting voor het eten. In de loop der bouwtijd en ook daarna waren er vele veranderingen. De stoompijpen werden van het machinistenhuis naar de schoorsteen verlegd, enige machines kregen bovendien een bel. Vanaf de 23 071 werden de Locomotieven met Indusi afgeleverd, bij de andere werd deze naderhand aangebracht. Met de invoering van het nieuwe Baureihen-schema van de Deutsche Bundesbahn per 1 januari 1968, waarbij de locs een computernummer kregen, werd het Baureihe nummer gewijzigd in 023. De Baureihe 23 voldeed zowel in de zware personen- als ook in de lichte sneltreindienst, regelmatig ook voor goederentreinen.[2] Desondanks bleven de Locomotieven niet veel langer dan de Pruisische P 8 (Baureihe 38) in bedrijf, terwijl zij die eigenlijk vervangen zouden. door de inzettende wijziging van tractie verloren zij steeds meer hun inzetgebieden. Op het laatst waren de Locomotieven in de 'Bahnbetriebswerken' Crailsheim, Saarbrücken en Kaiserslautern gehuisvest. De planmatige inzet eindigde op 27 september 1975, als laatste Locomotief werd in december 1975 de 23 058 Crailsheim afgevoerd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten